Vermeerderen of verwilderen, wat is het verschil? Hoewel de consument ieder najaar wordt uitgedaagd nieuwe voorjaarsbollen te planten, kun je ook eens experimenteren met het zelf vermeerderen of laten verwilderen van bloembollen. Hieronder lees je op welke manieren bloembollen, knollen en wortelstokken worden vermeerderd. Veel bolgewassen zijn meerjarig. Ze komen het volgende voorjaar terug en kunnen zich vermeerderen. De ene bloembol is beter geschikt dan de ander voor dit proces dat we verwildering noemen, maar daar moeten ze wel de mogelijkheid toe krijgen. Met deze verwilderingstips moet het lukken. Naast verwilderingsbollen zijn er ook enkele bloembollen die je ‘stinzenplant/stinzenbol’ noemt. Lees meer informatie onder het kopje Stinzenplanten.
VERMEERDEREN BLOEMBOLLEN, KNOLLEN EN WORTELSTOKKEN
Planten kunnen zich op verschillende manieren vermeerderen: via generatieve of vegetatieve voortplanting. Het vormen van nieuwe planten door broedbollen/bulbils/klisters noem je natuurlijke vegetatieve vermeerdering en door scheuren, snijden, stekken of enten, kunstmatige vegetatieve voortplanting/vermeerdering. Generatieve voortplanting/vermeerdering verloopt via bestuiving en bevruchting van de bloemen, dus zaad. Met zaad is het mogelijk in korte tijd van één plant een groot aantal nieuwe plantjes te krijgen. Het nadeel is dat het een aantal jaren kan duren voordat de nakomelingen bloeien. Ook bestaat de mogelijkheid van ongewenste kruisbestuivingen, omdat plantjes uit zaad niet identiek zijn aan de moederplant. Bovendien kan zaadproductie ten koste gaan van de aanleg van reservevoedsel in de moederplant. Vegetatieve vermeerdering wordt het meest toegepast: broedbollen, zijbollen, spanen, schubben, stekken, kralen, klisters of hollen. Alleen via vegetatieve vermeerdering is het mogelijk een nieuwe partij bloembollen te telen met hetzelfde uiterlijk en eigenschappen als de oorspronkelijke plant.
Een aantal van de kleine voorjaarsbloeiende bloembollen verwildert eenvoudig door zaad of broedbolletjes (zie verwilderingstips).
GENERATIEVE VERMEERDERING
Zaad
De beste periode om te zaaien is aan het begin van het groeiseizoen van een plant. Voor zomerbloeiers is dit tussen april en juni bij een temperatuur van 20-25°C en voor voorjaarsbloeiers van oktober tot december bij een temperatuur van 12-17°C.
- Verzamel vers zaad van de bloemen als die zijn uitgedroogd.
- Zaai het zaad direct in een laagje zaaigrond op een lichte plaats, niet in direct zonlicht.
- Dek af met een laagje gezeefde compost en een laagje fijn grit.
- Zorg ervoor dat de aarde vochtig blijft.
- Als in een pot is gezaaid, plaats die in de winter dan op een koele plek.
- Sommige zaden ontkiemen direct en sturen een scheut op, dat wordt epigeaal (kieming vindt plaats boven de grond) genoemd. Andere planten, zoals lelies, ontkiemen door het aanmaken van Er verschijnt pas een steel en bladeren in de volgende lente, dit noemt men hypogeaal (kieming vindt plaats onder de grond).
- Het kan tot het volgende voorjaar duren tot het zaad ontkiemt. Plant in het tweede jaar de jonge bolletjes.
- Afhankelijk van het soort kan de bloei nog jaren op zich laten wachten.
Er zijn enkele soorten die zichzelf gemakkelijk uitbreiden via zaad. Dit zijn de zogenoemde verwilderingsbollen.
NATUURLIJKE VEGETATIEVE VERMEERDERING
Broedbolletjes
Veel soorten vormen naast/onder de hoofd- of moederbol kleine bolletjes; dit noem je broedbolletjes, klisters, bij- of zijbollen. Deze bolletjes bloeien altijd identiek aan de moederbol. Door de bloem te verwijderen en het loof te laten verdorren, gaat al het voedsel naar het vergroten/vermeerderen van de bloembol.
- Graaf de planten in juli op en verwijder deze bolletjes voorzichtig.
- Verwijder oude velletjes en wortels = bloembollen pellen.
- Bewaar de moederbol en broedbolletjes op een droge plaats en herplant in het najaar op een nieuwe plek in de tuin.
Okselbolletjes/Bulbils
Bulbils zijn bolletjes die boven de grond worden gevormd langs de stengel of in de bladoksels. Later in de zomer ontwikkelen ze zich in de bladoksels van sommige lelies zoals Lilium bulbiferum, Lilium leichtlinii en Lilium sargentiae.
- Verwijder ze zodra ze rijp zijn en als de lelie is uitgebloeid.
- Plant ze direct (2,5 cm diep) in gelijke delen tuingrond, grof zand en turfmolm in een pot of bak.
- Bewaar ze vorstvrij en plant ze de volgende zomer in de tuin. Ze bloeien binnen twee tot drie jaar.
Kralen en knollen
Knollen verschrompelen en verdwijnen tegen het einde van het seizoen. Ze vormen echter wel 1 of 2 nieuwe knollen en meestal een aantal kleine knolletjes of kralen. Plant deze nieuwe knollen en kralen.
De gladiool wordt vermeerderd via kralen:
- Graaf de knollen op zodra het blad is verwelkt.
- Snij de bovenkant weg en laat 2 tot 3 weken uit de zon drogen op latjes of kippengaas.
- Verwijder de kralen van de rand van de knol.
- Maak de nieuwe knol en de kralen schoon en bestuif ze met een schimmelwerend middel (fungicide).
- Bewaar ze in kousen of kippengaas in een koele ruimte niet warmer dan 10°C waar het niet vriest.
- Plant de kralen in het voorjaar in een hoekje van je tuin en rooi ze ieder jaar.
- Na 2 of 3 jaar heb je een bloeiende plant.
De krokus kun je in de grond laten zitten en dan vermeerdert ze zichzelf via zaad en knolletjes. Wil je de krokussen wat meer uitspreiden over de tuin, ga dan als volgt te werk:
- Verwijder in de zomer de nieuwe knol voorzichtig van de oude knol.
- Maak de nieuwe knol schoon en bestuif met schimmelwerend middel (fungicide).
- Bewaar ze in kousen of kippengaas in een koele ruimte niet warmer dan 10°C waar het niet vriest.
- Plant de nieuwe knol in het najaar.
- Na 2 of 3 jaar heb je een bloeiende plant.
KUNSTMATIGE VEGETATIEVE VERMEERDERING
Pollen delen/scheuren
Als bloembollen te dicht op elkaar staan, bloeien ze met kleinere bloemen. Voorkom dit door grote pollen/kluiten te delen/scheuren. Krokussen, sneeuwklokjes, blauwe druifjes, narcissen, tulpen, boshyacinten, zomerklokjes en Allium vermeerder je door het delen/scheuren van grote pollen.
- Haal de pol om de 4 of 5 jaar direct na de bloei uit de grond.
- Haal de grote kluit bollen uit elkaar en verwijder de bijbolletjes die losjes aan de moederbol zitten.
- Doe dit niet in direct zonlicht om uitdrogen te voorkomen.
- Plant alle bollen direct weer: de grote bollen op de oude plek waar ze het volgende seizoen weer zullen bloeien, de bijbolletjes in een kweekbed (deel van de tuin waar planten in hun eerste ontwikkelingsstadia kunnen opgroeien: de bijbolletjes bloeien na 2 of 3 jaar.
Hollen
Deze methode wordt gebruik bij de hyacint.
- Snij de ‘bodemplaat’ weg en hol de bodem uit.
- Bewerk het uitgeholde deel met schimmelwerend middel (fungicide).
- Bewaar die bij ten minste 20°C met het uitgeholde deel naar boven op enigszins vochtig zand.
- Op het uitgeholde deel vormen zich kleine bolletjes.
Parteren
Parteren kan aan het begin van de rustperiode zodra het blad is afgestorven. Parteren is mogelijk met iedere bloembol die is opgebouwd uit rokken en schubben. Er is onderzoek gedaan naar parteren bij Chionodoxa, Eucomis, Galanthus, Galtonia, Haemanthus, Lachnenalia, Muscari, Scilla, Ornithogalum en Veltheimia.
- Verwijder de papierachtige buitenhuid en knip de wortels af met een scherp mes.
- Steriliseer de buitenkant met een oplossing van zeer verdund bleekwater door de bollen in de oplossing te dompelen.
- Verwijder de groeiende punt en ‘neus’ van de bol.
- Houd de bol met de ‘bodemplaat’ naar boven en snij die met een scherp mes in 8-16 gelijke delen. Zorg ervoor dat aan elk deel een stuk van de ‘bodemplaat’ zit.
- Laat de delen 12 uur op een rooster drogen.
- Behandel de delen met een schimmelwerend middel (fungicide).
- Stop de delen in een doorzichtige plastic zak met tien delen fijn vermiculiet (een mineraal dat onder grote hitte is opgeblazen waardoor een brokkelig materiaal ontstaat; deze brokjes zijn licht, isoleren goed en nemen veel vocht op dat later weer langzaam wordt afgegeven) tot één deel water.
- Schud de zak voorzichtig zodat de stukken goed gemengd zijn met het vermiculiet en het schimmelwerend middel (fungicide) waardoor ze minder kans hebben om te rotten.
- Vouw de zak dicht maar sluit niet luchtdicht af en breng een etiket aan met de naam van de bol en de datum.
- Bewaar de zak op een donkere plek bij 20°C gedurende ongeveer 12 weken. Controleer af en toe en verwijder rotte delen.
- Tijdens het bewaren scheiden de lagen zich. Tussen die lagen vormen zich bolletjes, net boven de bodemplaat.
- Plant de delen afzonderlijk in potten met daarin op leem gebaseerde compost. Plaats het deel met de bodemplaat naar beneden en dek af met ongeveer 1 cm compost. Hou de grond redelijk droog.
- Na ongeveer een jaar zijn de jonge bollen groot genoeg om ze te planten in de volle grond of een pot.
Schubben
Deze methode wordt gebruikt bij de Lelie, Nerine en Narcis (Bowiea en Drimia):
- Haal in de late zomer of vroege herfst de bol uit de grond.
- Verwijder beschadigde buitenschubben.
- Breek enkele schubben voorzichtig los met een stukje van de bolschijf (kant waaruit de wortels groeien).
- Voorzie deze van een schimmelwerend middel.
- Bewaar ze in een mengsel van perliet, turfmolm en lucht voor 2 tot 3 maanden op een donkere plaats bij een temperatuur van ten minste 20°C.
- Enkele lelies, zoals Lilium martagon, hebben nog eens 6 weken nodig bij 5°C.
- Laat de bolletjes die zich op de schubben hebben gevormd minimaal 8 weken rusten bij een temperatuur van 2 tot 4°. Zet ze in een koelkast of koude bak;
- Plant de bolletjes in het voorjaar. Verwijder zacht geworden schubben voordat de bolletjes worden geplant. Als de schubben nog stevig zijn of al wortels hebben, laat ze dan aan de bolletjes vastzitten.
Snijden
Deze methode wordt gebruikt bij knollen zoals Zantedeschia/Calla, maar ook bij wortelstokken zoals de Canna.
- Op de knol zitten naast de hoofdknop meerdere slapende knoppen die normaal niet uitlopen.
- Snij in het voorjaar de knol in repen of stukken met een slapende knop.
- Bestuif de delen met schimmelwerend middel (fungicide) om infecties te voorkomen.
- Plant de delen in de grond, de knol groeit uit de knop.
- Geef regelmatig spaarzaam water, na het kiemen meer vocht.
- Plant na IJsheiligen de knollen in de tuin.
Een wortelknol zoals de dahlia kun je als volgt snijden:
- Graaf na de bloei de wortelknol op en snij de kluit in stukken.
- Zorg ervoor dat ieder stuk een deel van de oude stengel heeft en een spruit of oog.
- Stop de delen in een plastic of papieren zak met schimmelwerend middel (fungicide) ter voorkoming van infecties en schud voorzichtig.
- Laat de delen 2 tot 3 uur drogen.
- Plant ze met het oog omhoog in een bak onder 5 cm grond.
- Na de vorst kunnen de plantjes naar buiten voor de zomerbloei.
Stekken
Vermeerderen via stekken levert een identieke plant op als de moederplant. Dahlia’s zijn prima te stekken:
- Haal in de herfst, voor de nachtvorst, de planten uit de grond en haal de knollen uit elkaar.
- Plant de knol in december in een koude kas in een dunne laag grond met de oude bloemsteel/hals ruim boven de grond, dit noem je opleggen.
- Zet de pot op een warme (15-20°C), lichte plaats en houd de knollen vochtig.
- Na een week of 3 beginnen de ogen op de stengel uit te lopen tot stekken. Snij uitlopers met minimaal 2 bladparen onder het onderste bladpaar af en verwijder het onderste bladpaar.
- Zet de stekjes in een pot met stekgrond, plaats de pot op een warme plek en houd de stekken goed vochtig.
- Zet de stekken in een zaaikasje of dek ze af met doorzichtig plastic om vochtverlies te voorkomen.
- Zet de stekken, zodra ze groeien, over in een grotere pot.
- Vanaf half mei, als er geen kans meer is op nachtvorst, kunnen de stekken naar buiten.
- Deze stekken moeten nog een knol ontwikkelen, dus het duurt langer voordat een stek uitgroeit tot een volwassen dahlia.
- Ook de uitgelopen moederknollen kunnen buiten worden uitgeplant.
- Ze bloeit in de zomer.
TIP: label de stekjes zodat je weet om welke cultivar het gaat.
Bladstek
Snij net volgroeide bladeren van de plant even boven de bloembol af.
- Plant het onderste deel (ongeveer 1 cm) in de grond.
- Op of net boven het snijvlak vormen zich adventieve bollen.
Vermeerderen door weefselkweek
Een andere kunstmatige vegetatieve vermeerderingsmethode is er eentje die niet is weggelegd voor de gevorderde leek: weefselkweek in een laboratorium. In korte tijd is het mogelijk een groot aantal identieke nakomelingen te verkrijgen. In een laboratorium worden boldelen onder steriele omstandigheden in kleine partjes gesneden. Ze worden op een speciale voedingsbodem geplaatst in een bakje of buisje De voedingsbodem bevat groeistoffen die de vorming en groei van bolletjes stimuleren. Dit alles vindt plaats in speciale klimaatcellen. Het voordeel van weefselkweek is dat de planten ziektevrij zijn.
VEREDELING NIEUWE SOORTEN BOLGEWASSEN
Plantenveredeling is het ontwikkelen van nieuwe cultivars (rassen) van planten. Iedere plant heeft eigenschappen die erfelijk vastliggen. De veredelaar maakt, bijvoorbeeld door kruisingen, nieuwe planten die beter zijn, anders van kleur of geur, ziekteresistent, enz. Uit de nieuwe planten selecteert hij individuele planten die het meest aan de eisen voldoen. Daarmee wordt de veredeling voortgezet. Het doel van de veredelaar is geld verdienen met de verkoop van een nieuw ras.
In de loop der jaren zijn de veredelingstechnieken verbeterd. In de 50’er jaren werd ontdekt dat DNA de drager is van erfelijke eigenschappen. Daardoor kon men gerichter veredelen. In de 70’er jaren werd veel gewerkt met mutatieveredeling en het verdubbelen van chromosoomaantallen. In de 80- en 90’er jaren speelden laboratoriumtechnieken zoals invitro vermeerdering en moleculaire genetica een grote rol. De afgelopen decennia wordt veel met DNA-technieken gewerkt.
Er worden veel nieuwe technieken ontwikkeld en er zijn computers om de hoeveelheid data te verwerken en doorzoeken op nuttige informatie. Het bewerken van DNA kan met steeds grotere precisie sinds de ontwikkeling van CRISPR-Cas9 (DNA van cellen of organismen zeer gericht veranderen). Ondanks de nieuwere technieken worden veel van de goedkopere klassieke methoden zoals kruising of selectie, nog veel gebruikt.
VERWILDEREN BLOEMBOLLEN
Natuur
Tot nu toe kwam de vermeerdering door de mens aan de orde, maar bloembollen kunnen zich ook zelf vermeerderen. Dan moet de mens een stap terugdoen en het proces alle ruimte en rust geven. Bloembollen moeten daartoe op de juiste plek staan en de tijd krijgen zich te ontwikkelen, zich uit te breiden, zaad te verspreiden. Het verwijderen van uitgebloeide bloemen zorgt wel voor een keurig perk, maar verhindert zaadvorming. Het blad moet de tijd krijgen af te sterven, want zo krijgt de bol na de uitputtende bloei nieuwe energie. Verwijder het bladafval van omringende houtige gewassen niet te ijverig want het doet dienst als bescherming tegen extreme weersomstandigheden.
Zowel bloembollen en knollen als de zaden van hun bloemen moeten zich optimaal kunnen ontwikkelen om zich vervolgens in alle rust te kunnen terugtrekken. Dat kan wel eens wat ongeduld opleveren bij verzorging van grote groepen krokussen in gazons. Immers krokussen houden van grasvelden die doorgaans droog zijn in de rustperiode van de bol. En wij houden van krokussen in het gras, maar na de spetterende bloei in het nog doodse winterse gras, volgt een periode van geler wordend blad van het bolgewas, terwijl het gras weer begint te groeien. De eerste maaibeurt zal dan toch met een boog om de bloembollen heen moeten gaan, anders moeten er ieder najaar weer nieuwe bollen worden gepoot.
Samenvattend: na de bloei neemt de bladontwikkeling van een bol- of knolgewas dus sterk toe om de bol energie te leveren. Ook wordt zaad gevormd dat ruimschoots de gelegenheid moet krijgen uit te rijpen. De zaden die van enkele gewassen, zoals Chionodoxa, Scilla enz. tussen de planten vallen, vinden daar een goede voedingsbodem om te kiemen. Daardoor neemt het aantal toe en verschijnen op den duur dus ook aanzienlijk meer bloemen. Spitten in een perk met verwilderingsgroen is sterk af te raden. Schrijf op waar verwilderingsbollen zijn geplant zodat er geen schade kan ontstaan door het planten van andere gewassen of door schoffelen. Een plattegrond of foto’s maken, is natuurlijk ook een mogelijkheid.
Geschikte plek en combinaties
Geschikte plekken in de tuin om verwilderingsbollen te planten zijn onder loofbomen of bladverliezende struiken, in grasvelden en weides, tussen vaste planten in borders, tussen lage bodembedekkers zoals Lelietje der Dalen, Dovenetel of Maagdenpalm. Verwilderingsbollen zijn ook zeer geschikt voor het openbaar groen, een landgoed, een bedrijfsterrein, grasvelden, bermen, groenstroken, al dan niet open of omlijst met bos en hagen of heestergroepen.
Combineer verwilderingsbollen met vaste planten of grassen zoals Alchemilla mollis, Bergenia-soorten, Epimedium, Geranium, Helleborus, Heuchera, Hosta, Lamiastrum, Symphytum, Tellima, Tiarella, Vinca minor en Waldsteinia. Ze komen ook mooi uit als beplanting onder grotere heesters of bomen.
De volgende soorten verwilderen goed omdat ze zich gemakkelijk uitzaaien. Het duurt wel een aantal jaren voor de bollen een bloeibare grootte hebben bereikt:
– Allium sphaerocephalon – kogellook, trommelstokje
– Allium ‘Purple Sensation’ – sierui
– Allium ursinum – daslook
– Anemone blanda – blauwe of Oosterse anemoon
– Anemone nemerosa – bosanemoon
– Camassia esculenta – prairielelie
– Chionodoxa lucilaea – sneeuwroem
– Chionodoxa sardensis – kleine sneeuwroem
– Colchicum – herfsttijlloos
– Corydalis solida – vingerhelmbloem
– Crocus tommasinianus – boerenkrokus
– Crocus vernus – bonte krokus
– Eranthis hyemalis – winterakoniet
– Fritillaria meleagris – wilde kievitsbloem
– Galanthus nivalis – sneeuwklokje
– Hyacinthoides non-scripta – wilde hyacint of boshyacint
– Leucojum aestivum – zomerklokje
– Muscari armeniacum – blauw druifje
– Narcissus poeticus recurvus – dichtersnarcis
– Narcissus pseudonarcissus – trompetnarcis
– Ornithogalum nutans – knikkend vogelmelk
– Oritogalum umbellatum – vogelmelk
– Puschkinia libanotica – buishyacint
– Scilla bifolia – vroege sterhyacint
– Scilla siberica – Oosterse sterhyacint
– Tulipa sylvestris – bostulp
Voor een minder natuurgetrouwe beplanting komen uiteraard vele andere soorten in aanmerking. Denk aan de Anemone blanda, die zowel in gemengde kleuren als afzonderlijk in de kleur lila, wit en blauw, aangeboden wordt. De wilde hyacint vervang je bijvoorbeeld eenvoudig door de Spaanse hyacint. In sommige gevallen zal blijken dat de exotische soorten zich beter handhaven dan de inheemse. De uitdaging is en blijft het zelf proberen en dan trots zijn op het resultaat.
Uitdaging
Hoewel leveranciers van bloembollen de consument willen verleiden tot jaarlijkse aankoop, laten ze toch onderzoeken hoe die langer dan één seizoen van een bloeiende tuin kan genieten. Door uitgebreid onderzoek is men tot de conclusie gekomen dat veel bloembollen geschikt zijn voor meerjarenbloei mits geplant in een lichte en zonnige omgeving. Uiteraard zijn dat de bekende krokus, Scilla, Allium en narcis. Daarnaast zijn hyacinten zoals ‘Pink Pearl’, ‘White Pearl’ en ‘Delfts Blauw’ zeer geschikt. Bij de tulpen zijn enkele botanische cultivars geschikt zoals turkestanica, tarda, linifolia, ‘Cape Cod’ en ‘Candela’. Maar ook langstelige tulpen zoals ‘Ad Rem’, ‘Don Quichotte’, ‘Golden Apeldoorn’ en ‘Parade’.
Verplanten
Vormen de verwilderingsbollen een te dichte pol, dan is het raadzaam de pol eens per zoveel jaar voorzichtig op te graven en te delen, omdat anders de bloei terugloopt.
Grondbewerking
Het woord verwildering kan het idee geven dat we de natuur de vrije hand moeten geven. Maar elk gewas moet voor het gewenste resultaat in optimale omstandigheden vertoeven, dus we ontkomen niet aan aanpassing en verrijking van de grond. Bekijk voor het planten in hoeverre het perceel geschikt is voor de verwildering van bloembollen. Waterhuishouding, humusgehalte en zuurgraad (pH) spelen hierbij een belangrijke rol. Als de drainage niet goed functioneert, dan moet dit verholpen worden. Meng organische meststoffen en/of compost door de grond om het humusgehalte te verhogen. Die zijn ook geschikt voor de zwaardere leem- en kleigronden. De pH, die om en nabij de 6 -6,5 moet liggen, wordt verhoogd door het opbrengen van kalk of verlaagd door het toevoegen van turfmolm.
Een bemesting op maat voorkomt dat planten verzwakken en gevoelig worden voor ziekten en plagen. Goede bemesting eens per jaar, bij voorkeur na de bloei, verbetert niet alleen de bodem en de groei en bloei, maar maakt bovendien het gebruik van bestrijdingsmiddelen vrijwel onnodig. Denk daarbij aan:
- organische meststoffen, zoals compost en dierlijke mest;
- natuurlijke meststoffen als aanvulling op organische mest (beendermeel, fosfor, kalk, enz.).
Maar bij verwildering moet in principe worden uitgegaan van een juiste standplaats waar de natuur in balans is. Pas na een aantal verschijnselen (vaak zichtbaar in het blad van planten) waaruit een tekort aan een bepaalde voedingsstof blijkt, is gebruik van aanvullende meststoffen een aanbeveling.
Maaien
Terugkomend op de grasvelden en bermen waarin voorjaarsbloemen zijn geplant, streven we ernaar pas te maaien als de bovengrondse delen van de bol geheel zijn afgestorven; als regel 6 tot 8 weken na de bloeiperiode. Het is de moeite waard deze periode in acht te nemen om zo het volgende voorjaar weer te genieten van de bloeiende sneeuwklokjes, krokussen, Chionodoxa, Scilla siberica en vroegbloeiende narcissen.
STINZENPLANTEN
Enkele bloembollen noem je naast verwilderingsbol ook wel ‘stinzen/stinzenbol’. Het is een verzamelnaam voor een groep verwilderende voorjaarsbloeiers, met name knol-, bol- en wortelstokgewassen. Een aantal soorten is begeleider van stinzenplanten. Ze groeien daar waar de stinzenplanten groeien, zoals Fluitekruid (Anthriscus sylvestrus), Zevenblad (Aegopodium podagraria), brandnetel (Urtica dioica), Kraailook (Allium vineale) en Speenkruid (ficaria verna). Vooral de voorjaarsbloeiende bloembollen worden als stinzenplant aangeduid. Eenmaal geplant, werd er niet meer naar omgekeken. Eenmaal geplant, werd er niet meer naar omgekeken. Vele daarvan overleefden het niet, maar een aanzienlijk aantal paste zich toch aan en verwilderde zelfs. Ze zijn goed ingeburgerd in Nederland en verwilderen makkelijk.
De term stinzenplant is afgeleid van het Friese woord ‘stins’ dat ‘stên hûs’ of steenhuis betekent. De eerste stinzen waren niet meer dan een vierkante stenen wachttoren naast een houten huis of boerderij. In de middeleeuwen was baksteen een schaars en duur product, alleen de landadel kon het zich veroorloven een stins te laten bouwen. De meeste stinzen zijn tussen 1200 en 1400 gebouwd als een versterkt stenen huis in de vorm van een toren. Later hebben veel van deze stinzen zich ontwikkeld tot landgoederen. De stinzenplanten zijn vanaf de 16e eeuw uit Midden- en Zuid-Europa aangevoerd waar ze groeiden in bossen en bergweiden. Ze groeien vaak onder loofbomen en zijn de eerste planten die bloeien in de lente. Ze verwilderen via zaad en mieren verspreiden het zaad. Aan elk zaadje zit een zogenaamd mierenbroodje, een voedselrijk aanhangsel dat de mieren meenemen naar hun nest.
Je kunt ook zelf zaad winnen. Laat de plantjes afsterven, pluk het rijpe zaad en verspreid het direct in de tuin. Het duurt 3 à 4 jaar voordat de eerste bloemen bloeien. Het vermeerderen via zaad werkt het best met zaad van wilde soorten. Meestal worden er hybriden (gecultiveerde planten) verkocht en die zetten geen zaad. Wilde soorten zijn te herkennen aan de wetenschappelijke naam. Als er een cultivarnaam bij staat (meestal het derde woord in de naam), dan is het geen botanische soort, bijv. Galanthus nivalis ‘Atkinsii’.
Waar zijn stinzenplanten nog te vinden?
Stinzenplanten komen vooral voor op de stinzen in Friesland (zie http://www.statenstinzen.nl/staten-en-stinzen/ voor een overzicht van de stinzen in Friesland), maar komen ook voor op andere buitenplaatsen zoals: Coendersbos in Nuis (Groningen), Iwema Steenhuis in Niebert (Groningen), Landgoed Leyduin in Vogelenzang (Noord Holland), Sypesteyn in Loosdrecht (Utrecht), Landgoed Hackfort in Vorden (Gelderland), Landgoed Elswout in Overveen (Noord Holland) en kasteel Nijenrode in Breukelen aan de Vecht (Utrecht).
Stinzen soorten
Tegenwoordig worden de volgende soorten gezien als stinzenbol: Allium ursinum, Anemone blanda ‘Blue Shades’, Anemone nemerosa, Anemone nemerosa ‘Robinsoniana’, Anemone nemerosa ‘Vestal’, Anemone ranunculoides, Arum italicum, Arum maculatum, Chionodoxa forbesii, siehei, Chionodoxa sardensis, Colchicum autumnale, Corydalis solida, Crocus tommasinianus, Eranthis hyemalis, Fritillaria meleagris, Galanthus elwesii, Galanthus nivalis, Galanthus nivalis ‘Flore Pleno’, Hyacinthoides hispanica, Leucojum aestivum, Leucojum vernum, Muscari botryoides, Muscari comosum, Muscari latifolium, Narcis pseudonarcissus lobularis, Narcis pseudonarcissus obvallaris, Narcis poeticus recurvus, Ornithogalum nutans, Ornithogalum umbellatum, Scilla bifolia, Schilla siberica en botanische tulpen zoals Tulipa sylvestris, Tulipa batalinii en Tulipa clusiana.
In de 17e eeuw waren dat: Galanthus nivalis, Leucojum vernum, Leucojum aestivum, Muscari botryoides, Narcissus jonquilla, Narcis pseudonarcissus, Ornithogalum soorten en Scilla bifolia.
In de 16e eeuw waren dat: Leucojum vernum en Scilla bifolia.
Waar en wanneer groeien stinzenplanten?
Stinzenplanten groeien goed in een bostuin, het gazon, borders tussen vaste planten of bodembedekkers maar ook bij of onder bladverliezende heesters en loofbomen, maar niet onder coniferen. Ze hebben voldoende licht nodig. Ze houden niet van natte zware klein, maar van humeuze, niet te zure grond. De grond maak je minder zuur door kalk toe te voegen, bijvoorbeeld in de vorm van schelpen. Op de website van Stinze-Stiens is een stinzenflora-monitor (https://www.stinze-stiens.nl/stinzenflora-monitor/) te vinden. Dat is een hulpmiddel om te zien waar, wanneer welke soort stinzenplant bloeit. Deze monitor beperkt zich voorlopig tot een beperkt aantal historische terreinen in Friesland, en één in Gelderland met een fraai ontwikkelde stinzenflora. Op de website https://www.verspreidingsatlas.nl/vaatplanten is te zien welke soorten waar in het wild voorkomen in Nederland.
Stinzenflora app
Er is een stinzenflora app beschikbaar. Deze gratis app geeft een compleet overzicht van de Nederlandse stinzenplanten. De app is gemaakt met Stinzenflora kenner Heilien Tonckens en heeft prachtige foto’s van Natuurfotograaf Wil Leurs. De Stinzenflora app is ontwikkeld met financiële bijdragen van het Prins Bernhard Cultuurfonds Friesland en de Douwe Kalma Stichting en met medewerking van de Friese Vereniging voor Veldbiologie (FFF). De Stinzenflora app is gratis te downloaden in Google Play via de link Stinzenflora app: https://play.google.com/store/apps/details?id=nl.nature2u.stinzeapp .
Meer lezen en kijken over stinzenplanten?
Lees een interessant artikel van Trudi Woerdeman op http://dewarande.nl/publicaties/StinzenplantenTuinhistorie-T.Woerdeman-2009.pdf. Willem van Riemsdijk heeft een interessante blog geschreven over ‘Stinzenplanten. Waar hebben we het over? What’s in a name?, zie www.stinze-stiens.nl/blog/waar-hebben-we-het-over-whats-in-a-name/ .Maar ook ophttp://www.stinsenplanten.nl/, https://www.stinze-stiens.nl en http://www.stinzenflorafryslan.nl/ is veel informatie te vinden.
In 2017 heeft het TV programma ‘Binnenste Buiten’ een item uitgezonden over stinzenplanten. Bekijk hier het filmpje: https://binnenstebuiten.kro-ncrv.nl/fragmenten/stinzenplanten-in-stiens.
Begin 2020 is het boek ‘Basisgids Stinzenplanten’ verschenen (ISBN 9789050117104) en het boek Stinzenplanten in Fryslân (ISBN 9789056156220).