Bloembollen naamgeving

Hoe komt een bolgewas aan zijn naam?

Elk bolgewas heeft een Nederlandse en een wetenschappelijke naam. Griekse en Romeinse geleerden Carl_Linnaeuslegden de basis voor de wijze van naamgeving. De wetenschappelijke naamgeving die tegenwoordig nog wordt gebruikt, is vooral te danken aan Carl Linnaeus (1707- 1778), een Zweedse wetenschapper die de binaire nomenclatuur heeft ingevoerd. Hierbij kreeg elke plant een Griekse of Latijnse geslachtsnaam gevolgd door één of meer soortnamen. In 1753 werd zijn boek ‘Species Plantarum’ gepubliceerd. Het prioriteitsbeginsel (Nomen conservandum) zorgt ervoor dat iedere plant slechts één correcte en geldige wetenschappelijke naam heeft. Hierbij heeft de eerste wettige naam na 1753 altijd voorrang. Andere namen worden dan synoniemen. Voor de naamgeving van planten gelden nationale en internationale regels, de taxonomie. Taxonomie (taxon betekent eenheid of groep en nomos is naam) is de wetenschap van het indelen van individuen of objecten in groepen. Met de term kan zowel de methode worden bedoeld die bij het indelen wordt toegepast, als de hiërarchische ordening die het resultaat ervan is.

Indeling bolgewassen
De indeling begint met een groepje planten die veel op elkaar lijken en die waarschijnlijk dezelfde voorouders hebben. Bij wilde planten noemt men die groep soort of species (Latijn). Soorten die bepaalde kenmerken gemeen hebben, worden ingedeeld in de groep geslacht of genus (Latijn). Een geslacht kan één of vele soorten bevatten. Als er meer geslachten op elkaar lijken op basis van een aantal kenmerken, worden die ingedeeld in de groep familie of familia (Latijn). Eén of meer families zijn samen een orde of ordo (Latijn), één of meer ordes vormen een klasse of classis (Latijn), één of meer klassen vormen samen een afdeling of devisio (Latijn) en alle afdelingen samen vormen het plantenrijk. In de natuur zijn soorten meestal variabel. Ze worden verdeeld in drie botanisch erkende maar elkaar soms overlappende ondergroepen. De ondersoort (subspecies, subsp.) is een duidelijke variant, gewoonlijk bepaald door de geografische verspreiding; de variëteit (varietas, var.) wijkt iets af in zijn bouw; en de form (forma, f.) verschilt slechts weinig van de soort, bijvoorbeeld in blad- of bloemkleur.

De schematische weergave van een groep organismen die alle afstammen van een bepaalde gemeenschappelijke voorouder, inclusief die voorouder wordt ook wel clade/klade genoemd. In een schema ziet dat er als volgt uit:

Rijk: Plantae (planten)
Afdeling/Stam: Embryophyta (Landplanten)
Klasse:  Spermatopsida (zaadplanten)
Clade: Bedektzadigen
Clade:  Eenzaadlobbigen
Orde: Liliales
Familie:  Liliaceae (leliefamilie)
Genus/geslacht:   Tulipa
Soort:  bijvoorbeeld Tulipa greigii

De meeste bolgewassen behoren tot de Orde der Liliiflorae en hebben enige gelijkenis met de lelie. Deze orde wordt verdeeld in 3 families: Liliaceae (leliefamilie), Amaryllidaceae (narcissenfamilie) en Iridaceae (lissenfamilie).

Veel planten zijn met hun naam duidelijk te omschrijven, maar talloze varianten in cultuur verschillen slechts weinig van de normale soort. Planten die op grond van bepaalde eigenschappen (bloemkleur, bloeidatum, bloemgrootte, plantgrootte, plantvorm, bladvorm, bladkleur, winterhardheid, ziektebestendigheid, etc.) of geselecteerde eigenschappen (van oorsprong een kweekproduct of uit het wild verzameld) en die betrouwbaar vermeerderd kunnen worden (meestal vegetatief), worden cultivars genoemd, een verkorting van cultuurvariëteit.

Toezicht op de namen van de cultivars oefent de Internationale code voor de nomenclatuur van cultuurplanten uit. Vanaf 1959 benoemde cultivars moeten een toegevoegde naam hebben die gewoon gedrukt wordt en tussen aanhalingstekens staat om ze duidelijk te onderscheiden van de wilde variëteiten met een Latijnse naam die schuin wordt gedrukt. Kruisingen tussen botanisch verschillende soorten of geslachten worden bastaarden of hybriden genoemd en met een x-teken aangeduid. De hybride krijgt een naam die is samengesteld uit de namen van de betrokken geslachten.

Schrijfwijze
Elke plantennaam begint met een Latijnse geslachtsnaam die met een hoofdletter wordt geschreven, bijvoorbeeld: Narcissus, Tulipa of Agapanthus.

De naam van de soort wordt gevolgd door een letter of een (afgekorte) eigennaam. Deze verwijst naar de persoon die de plant voor het eerst geldig beschreven heeft. De afkorting ‘L.’ verwijst naar Linnaeus, een Zweedse plantkundige en de grondlegger van de huidige botanische nomenclatuur. Voorbeeld: Tulipa L. Soms staan er meer verwijzingen naar namen. Dat betekent dat de 2e naam de soort heeft omgedoopt op basis van nieuwe inzichten.
Na de plantennaam volgt de soort- of cultivaraanduiding die veelal met een kleine letter is geschreven en geeft verdere informatie over de plant. Deze naam kan verwijzen naar een herinnering aan iets of iemand, als eerbewijs aan iemand, waar de plant vandaan komt, de naam van de ontdekker van de plant of het uiterlijk van de plant. Elk bolgewas is van nature constant. Toch vindt er wel eens een spontane mutatie of verloping plaats waardoor er een nieuw soort ontstaat. Deze wordt beschreven als hybride vorm. De naam van een hybride vorm wordt veelal gegeven door de vinder. Deze naam wordt geschreven achter de soortnaam, met een hoofdletter en tussen enkelvoudige aanhalingstekens. Ook de nieuwe bolgewassen die door kruisingen zijn ontstaan, krijgen een hybridenaam.

Bijvoorbeeld:

Genus/Geslacht Specie/Soort Cultuurvariëteit/
cultivar/ras
Officiële naam Naam in de Praktijk
Crocus tommassinianus ‘Ruby Giant’ Crocus tommassinianus ‘Ruby Giant’ Krokus Ruby Giant
Hyacinthus orientalis ‘Pink Pearl’ Hyacinthus orientalis ‘Pink Pearl’ Hyacint Pink Pearl

De meeste mensen kennen bolgewassen onder de Nederlandse naam, die met een kleine letter wordt geschreven, zoals tulp, narcis en lelie.

Bij tulp, narcis en lelie wordt de cultivar niet toegekend aan een soort, maar aan een groep. Dit omdat er zoveel is gekruist en geselecteerd, dat ze niet terug te voeren zijn naar een specifiek soort. Hiervoor zijn groepen ingericht, zoals bij de tulp bijvoorbeeld de groep ‘dubbele vroege’ of ‘leliebloemige’. Bij de narcissen worden de groepen klassen of divisies genoemd. De groepen in de lelie zijn gebaseerd op herkomst en kruisingen tussen groepen. De indeling naar groepen en klassen is in de 19e en 20e eeuw ontstaan en in de loop der jaren zijn er volop nieuwe soorten op de markt gekomen. Dit kan ertoe leiden dat de naamgeving of de indeling herzien wordt.

Internationale richtlijnen
Voor het verhandelen van het product is het belangrijk voor hetzelfde product dezelfde naam te gebruiken. Hiervoor zijn internationale richtlijnen afgesproken: de botanische code (‘International Code of Botanical Nomenclature’) regelt de naamgeving van wilde planten en de cultuurplantencode (‘International Code of Nomenclature for Cultivated Plants’) regelt de naamgeving van cultuurplanten. Botanische namen moeten zijn ontleend aan het Latijn of (oud) Grieks. Deze talen zijn ‘dood’ waardoor de spelling van de plantnamen niet meer verandert.

Rangen en wetenschappelijke naamgeving van wilde planten en cultuur planten:Tulipa greigii 'Roodkapje'

Rang wilde planten voorbeeld
Familie Liliaceae
Geslacht Tulipa
Soort humilis
Ondersoort violacea
Variëteit  ‘Eastern Star’
Cultuurplanten voorbeeld
Cultivargroep Tulipa greigii
Cultivar 'Red Riding Hood'

Registratie van bolgewassen
De registratie van cultivars ligt bij een registratieautoriteit, bijvoorbeeld de Koninklijke Algemene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB) of de Royal Horticultural Society (RHS). Een eigenaar van een nieuwe cultivar levert bollen, knollen of wortelstokken in voor opplant en vermeldt de gewenste cultivarnaam. De deskundigen van de registratieautoriteit beschrijven de planten als ze bloeien en geven na afstemming met de inzender de cultivar zijn naam. Deze naam wordt opgenomen in het register. Het is voor een cultivar voldoende als de naam en beschrijving zijn gepubliceerd.

Een ras wordt geregistreerd door een Nationale autoriteit, bijvoorbeeld de Raad voor plantenrassen in Wageningen of een autoriteit van de Europese Unie, zoals Communautair Bureau voor Plantenrassen (CPVO) in Anger, Frankrijk.

Een cultivar is (bijna) altijd een ras, maar een ras is niet altijd een cultivar. Het verschil zit ‘m in de rechtspositie. Een ras moet voldoen aan de Nederlandse Zaaizaad- en plantgoedwet 2005.

Hiernaast kan ook nationaal of internationaal kwekersrecht worden aangevraagd. Dit geeft de kweker van een nieuwe cultivar het recht om voor een bepaalde periode in een bepaald gebied exclusief het teeltmateriaal te vermarkten. Hierdoor kan de investering voor het ontwikkelen van een nieuwe cultivar terugverdiend worden. Andere kwekers mogen deze cultivar niet zonder toestemming van de eigenaar van het kwekersrecht telen of verhandelen. 

Soms wordt door kwekers een merkenrecht aangevraagd. Alleen het bedrijf waar dat merk bij hoort, mag planten van dat merk verkopen.