Romulea is familie van de Iridaceae
Populaire naam: Zandkrokus of Schijnkrokus
Bloemkleur: geel, roze, rood, paars, wit, oranje vaak met gekleurde keel
Bloeiperiode: februari – april
Plantdiepte: 10 cm - Plantafstand: 5 cm - Planthoogte: 5 - 20 cm
Toepassingen: rotstuin, potterie
NAAM EN HERKOMST ROMULEA
Een zijn 118 erkende soorten die voorkomen in het Middellandse Zeegebied en tropisch en Zuid-Afrika. Ze dankt haar naam aan de mythische stichter van Rome, Romulus - een teken dat ze daar veel voorkomen. Ze wordt ook wel zandkrokus genoemd, een verwijzing naar haar voorliefde voor een zanderige bodem. Een andere naam voor haar is schijnkrokus, omdat haar bloemen lijken op de gewone krokus, maar ze heeft anders gevormd blad en knol.
KLEUREN EN VORMEN ROMULEA
De bloemen lijken op die van een krokus, maar ze heeft dikkere en stijvere bladeren, de bloemen zijn klein en staan op lange stelen, en de schutbladen hebben kleine, ongelijke kleppen en vliezige randen. Ze bloeit laag bij de grond in een grote variatie in tekening en kleur zoals lila, purper, rood, oranje, wit en geel. De bladeren zijn smal en groeien vaak over de bloemen heen.
ROMULEA KOPEN
Koop in het najaar stevige, gezonde, grote knollen. Koop nooit knollen die zacht aanvoelen, beschimmeld zijn of rotte plekken hebben, met vlekken of groene uitlopers of verschrompeld zijn. Koop ook geen beschadigde knollen want deze zijn gevoelig voor schimmels. Grote knollen geven stevige lange stengels met grotere en/of meer bloemen. Meer kooptips.
ROMULEA PLANTEN
Plant haar in augustus in zanderige, humusrijke, goed drainerende grond op een zonnige tot half beschaduwde plek. Zorg ervoor dat ze niet te nat staat, want dan kunnen de knollen rotten. Ze is matig winterhard, wat ligt aan de hoeveelheid vocht in de grond. In de winter goed afdekken. Meer planttips.
VERZORGING ROMULEA
Laat de planten een volledige droge zomerslaap houden wanneer de bladeren verdord zijn. Hierdoor kunnen ze zich voorbereiden op de komende winter en de nodige energie opslaan voor het komende bloeiseizoen. Meer verzorgingstips.
VERMEERDERING ROMULEA
Ze vermeerdert eenvoudig via zaad en broedknolletjes. Zaden kunnen het best op elk moment van het jaar bij de levering worden gezaaid, 3-4 mm diep in goede leemachtige compost. Laat ze op een koele plaats staan en voorkom uitdrogen. De natuurlijke temperatuurstijging in het voorjaar zorgt meestal voor ontkieming. Kweek ze op in kleine potjes en plant ze uit in een grotere bak of op een goed gedraineerde plek in de tuin. Meer vermeerderingstips.
ROMULEA OP DE CATWALK IN HET TUINPALET
Door hun bloeiwijze zien Romulea-bloemen er prachtig uit als ze in grote massa's bij elkaar worden geplant.
CULTIVARS ROMULEA UIT EUROPA EN HET MIDDELLANDSE-ZEEGEBIED
Soorten met een * zijn te koop in Nederland.
Verschil in vormen en formaat Romulea: van rechts naar links columnae, ramiflora, melanconiana, linaresii, graeca, tempskyana, crocea, bulbocodium var leichtleniana, bulbocodium var subpa Picture Oron Peri
Romulea bulbocodium: komt voor op rotsachtige of zanderige plaatsen in het grootste deel van het Middellandse Zeegebied. De bloemen, die tot de grootste van het geslacht behoren, zijn meestal blauwachtig lila met een geel hart en zijn aan de buitenkant paars of groen getint. Ze wordt 5 – 20 cm hoog en is voor het eerst beschreven in 1739. Ze kent 2 variëteiten: var. bulbocodium: een grootbloemige lila romulea met een diepgeel hart en var. crocea*: met gele bloemen uit Zuid-Turkije waar ze groeit in vochtige weilanden.
Romulea clusiana*: heeft een grote, halfronde bloem in paars met een diepgele keel en komt voor in Spanje, Portugal en de kust van Noordoost-Afrika. Ze bloeit in februari.
Romulea columnae: (betekent zuil- of kolomvormig) heeft kleine witte of lichtlila puntige bloemen met donkere aderen. Dit is een zeer korte plant uit Europa, Groot-Brittannië en Noord-Afrika. Ze bloeit in maart – april.
Romulea engleri: is endemisch in Marokko waar ze groeit op natte, zandige weiden, mediterrane bossen, bosgebieden, open plekken in bossen, veengebieden (pozzines) en struikgewas. Ze geeft de voorkeur aan droge tot vochtige kalk- en kiezelhoudende substraten, goed gedraineerde zandige, leembodems. Ze groeit in de volle zon, licht tot halfschaduw en bloeit tussen december en maart.
Romulea ligustica: komt voor op Sardinië en Ligurië (Italië) en naar verluid ook op de westelijke Middellandse Zeekusten van Noord-Afrika en Zuid-Spanje. Ze bloeit in een zachte tint van lila en lichtblauw, met een kleine witte keel.
Romulea linaresii: komt voor op de Oost-Egeïsche eilanden, Griekenland, Kreta, Sicilië, Tunesië en Turkije. Elk schutblad heeft een vliezige rand en de hele bloem is violet.
Romulea nivalis: heeft kleine witte bloemen met een gele keel in opgaande groei. Ze is inheems in Syrië, Libanon en Israël en verschijnt kort na het smelten van de sneeuw op grote hoogten.
Romulea phoenicia: uit Israël.
Romulea ramiflora: heeft een vrij groot verspreidingsgebied in Spanje, Portugal, Frankrijk, Italië en Griekenland. Ze bloeit in violet-lila met donkere aders en een gele keel. De achterkant van de bloemblaadjes is groen en het bovenste schutblad heeft een vliezige rand en het onderste schutblad is groen.
Romulea tempskyana: uit Cyprus, Egeïsche eilanden, Turkije en Palestina.
CULTIVARS ROMULEA UIT ZUID-AFRIKA
Veel van de Zuid-Afrikaanse soorten lijken erg op elkaar en zijn moeilijk uit elkaar te houden. Soms is het nodig de schutbladeren en de bracteool (steelblaadje) te onderzoeken en vaak is het bekijken van de knol erg nuttig voor determinatie.
Romulea albiflora: is een betrekkelijk nieuwe soort. Ze heeft een asymmetrische eivormige knol, basale behaarde bladeren, en witte bloemen die aan de achterkant mauve verkleuren. De helmknoppen zijn purper met roodbruin stuifmeel.
Romulea flava: groeit op zand- en kleigronden, fynbos of renosterveld over een groot verspreidingsgebied in de gebieden met winterse neerslag. Ze wordt 10 tot 15 cm hoog en witte of gele bloemen. Het is een langbloeier, die gemakkelijk in de tuin kan worden gekweekt. De bloemen gaan alleen open op warme zonnige dagen, vaak in de vroege namiddag en sluiten in de late namiddag.
Romulea hallii: groeit op kleiplatformen in het Roggeveld in een gebied met zeer koude en droge winterse neerslag. Ze bloeit daar van mei tot juli in het wild.
Romulea kamisensis: groeit in zandige leem in Namaqualand. Ze heeft kleine magenta paarse bloemen met een violet centrum en violette strepen in de keel. Meeldraden en stijl zijn in de buis opgenomen.
Romulea rosea: komt voor op zandige en kleiige hellingen en vlakten en is wijdverspreid in veel verschillende gebieden van de Kaap. Ze wordt 6 tot 15 cm groot, soms tot 60 cm. De bladeren zijn basaal en smal. De bloemen zijn roze tot magenta of wit, vaak met een paarsachtige zone rond de gele beker. De vruchtstelen buigen na de bloei en worden later recht.
Romulea sabulosa: is een van de meest spectaculaire romulea's met grote glanzende bloemen die in de late winter en vroege lente bloeit op het Bokkeveld Plateau. De rode klokvormige bloemen hebben zwarte vlekken in een crème groen kopje en vrije filamenten.
Romulea tabularis: groeit in lila op vochtige zand- of kalksteenplaten, vaak in seizoensgebonden poelen van Namaqualand tot de Zuidkaap.
Romulea unifolia: heeft oranjerode bloemen met zwarte en gele vlekken in de beker. Ze groeit op dolerietvelden in het Roggeveld.
Meer cultivars: R. albomarginata, R. alticola, R. anceps, R. antiatlantica, R. aquatica, R. arnaudii, R. atrandra, R. austinii, R. autumnalis, R. barkerae, R. biflora, R. bocchierii, R. camerooniana, R. cedarbergensis, R. citrina, R. collina, R. congoensis, R. corsica, R. cruciata, R. cyrenaica, R. dichotoma, R. discifera, R. diversiformis, R. eburea, R. eburnea, R. elliptica, R. eximia, R. fibrosa, R. fischeri, R. flexuosa, R. florentii, R. gigantea, R. gracillima, R. hantamensis, R. hirsuta, R. hirta, R. jugicola, R. komsbergensis, R. leipoldtii, R. lilacina, R. limbarae, R. longipes, R. lutea, R. luteiflora, R. macowanii, R. maculata, R. malaniae, R. maroccana, R. melitensis, R. membranacea, R. merinoi, R. minutiflora, R. monadelpha, R. monophylla, R. montana, R. monticola, R. multifida, R. multisulcata, R. namaquensis, R. numidica, R. obscura, R. papyracea, R. pearsonii, R. penzigii, R. petraea, R. pilosa, R. pratensis, R. pudica, R. quartzicola, R. requienii, R. revelieri, R. rupestris, R. saldanhensis, R. sanguinalis, R. saxatilis, R. schlechteri, R. setifolia, R. singularis, R. sinispinosensis, R. sladenii, R. speciosa, R. sphaerocarpa, R. stellata, R. subfistulosa, R. sulphurea, R. syringodeoflora, R. tetragona, R. tortilis, R. tortuosa, R. toximontana, R. triflora, R. tubulosa, R. vaillantii, R. variegata, R. variicolor, R. villaretii, R. vinacea, R. viridibracteata, R. viridis en R. vlokii.